Wilde ganzen & de winstgevendheid der dingen
Lieve lezer,
Weet u, het commentaar hieronder zag er eerst anders uit. Het stond vol grote woorden over de politieke herfst waarin ons land zich bevindt. Over hoe het redden van 500 vluchtelingen volgens sommigen nooit gelijk kan staan aan het redden van KLM en Booking.com. Over mondkapjes die eerst door schaarste en later om medische redenen niet verstrekt werden aan medewerkers in verzorgingstehuizen. En die nu toch soms en in bepaalde gebieden mogen worden gebruikt.
De afgelopen maand werd eens te meer duidelijk dat het dit kabinet enkel draait om de potentiële winstgevendheid der dingen. We leven in een land waarin ouderen de uitgeputte grondstoffen zijn die ‘we’ liefst niet te veel aandacht schenken, waarin wat de boer niet kent onbesproken blijft en ’s avonds wordt opgeschept van gerechten van over heel de wereld.
Ik hoop dat dit werkt op de korte termijn en alleen op de korte termijn. In maart mogen u en ik naar de stembus. En hoewel daar misschien niet zoveel vanaf hangt als aan de andere kant van de plas, hoop ik dat u uw stem uitspreekt voor onze menselijkheid, niet voor de winstgevendheid.
Omdat ik u niet verder wil vermoeien met mijn gezever over politiek en maatschappij zal ik nu over gaan tot de orde van de dag.

Er zit een fitis in de boom achter het huis. Ik zie ‘m niet, fitissen zie je niet, maar zijn roep is onmiskenbaar. Twiet…twiet…twiet… klinkt het met tussenpozen van soms enkele dan weer tien seconden. Het twieten is zijn roep, hij waarschuwt zijn soortgenoten voor gevaar, waarschijnlijk voor de hond van de onderbuurman. Pebbles doet geen fitis kwaad, ze is een schatje.
Een ogenblik later lijkt de fitis dat ook te merken, want: hij begint te zingen. Zoet en melancholisch, zo omschrijft de Vogelbescherming. Ik ben vooral heel blij dat de fitis en andere vogels de boom achter het huis steeds vaker vinden. Samen geven zij een prachtig achtergrondgeluid voor de doorgaans saaie werkdag.
Het was deze maand een jaar geleden dat de Amerikaanse schrijfster Mary Oliver overleed. De manier waarop zij keek naar natuur en ons menszijn, en dat wist te vangen in woorden is onovertroffen. Haar bekendste gedicht is misschien wel Wild Geese. Je luistert het gedicht hier en leest het gedicht hier.
Goed zijn, daar gaat het gedicht van Oliver over. Over goed zijn heb ik duizend meningen. Als ik schrijf, moet het goed zijn. Als ik klim, ren of een andere vorm van lichaamsbeweging doe, moet dat goed zijn. Zodra ik het goed kan, spreek ik Frans of Duits, Japans of Spaans. En als het niet goed kan, wil ik er eigenlijk niet eens aan beginnen.
Ik eis van mezelf dat ik goed ben. Altijd en overal. Dat slaat natuurlijk nergens op. Niemand kan goed zijn in alles wat hij of zij doet tenzij hij of zij zich beperkt tot de dingen waarin hij of zij al goed is. Dan kun je dus nooit nieuwe dingen leren of doen. En dat is precies de val waarin ik keer op keer op keer loop.
Wat ik zo mooi vind aan het gedicht van Mary Oliver is dat zij zegt dat je niet goed hoeft te zijn, maar belangrijker: dat je goed zijn niet van jezelf mag eisen. Je hoeft niet goed te zijn in wat je doet. Sterker nog, wanneer je goed zijn forceert, doet dat alleen maar pijn. Het enige wat je hoeft te doen, is te houden van wat en wie je houdt en te doen wat je tof vindt. De rest doet er eigenlijk nauwelijks toe.
Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik denk dat Mary Oliver gelijk had. Tegelijkertijd heb ik ook na 29 jaar op dit aardbolletje geen eenduidig antwoord op de vraag wat ik tof vind. Misschien dat dat een levenslange queeste is die ik iedere avond weer vergeet wanneer ik scrollend door Instagram op zoek ga naar nieuwe rotzooi die me eigenlijk niet interesseert?
Heb je tips over vinden wat je tof vindt of omgaan met altijd goed eisen? Of wil je doorpraten over een van deze onderwerpen? Laat het me weten!
Tot de volgende,
Thijs Ros Den Haag, oktober 2020.