Ritueel
Hoewel de truffel-ceremonie een fantastische ervaring was geweest, een ervaring die ik niet kan beschrijven zonder veel te persoonlijk te worden of als een complete godsdienstwaanzinnige te klinken, voelde ik me na afloop leeg vanbinnen. Ik bleef tegen mezelf zeggen dat het erbij hoorde, dat ik gewoon moe was, maar ergens was ik teleurgesteld. De wetenschappelijke onderzoeken over ‘blijvende effecten’ en ‘nieuwe verbindingen in de hersens’ na een psilocybine-trip, die mijn broer me van tevoren enthousiast had doorgestuurd, hadden mijn verwachtingen toch weer opgestuwd.
Het hielp ook niet dat Tinus op maandagochtend een grote woede-aanval kreeg. Na school moest hij naar zwemles, en zoals wel vaker toonde hij zijn grote talent voor het vrezen van de toekomst, in het Engels zo mooi gevat in het woordje dread. Soms lukt het me om hem eraan te herinneren dat hij nog een kind is, dat hij zich nog geen zorgen hoeft te maken over wat komen gaat, maar hij is te gulzig, hij wil alles tot zich nemen, tot hij zichzelf overweldigt.
Herkenbaar? Misschien. Tijdens de trip had ik allerlei dubbele inzichten gekregen, twee dingen die tegelijk waar konden zijn, en eentje ervan was: ik begrijp mijn zoon omdat ik me in hem herken, maar ik bén hem niet. Tot dan toe had ik die dingen nogal eens door elkaar gehaald, maar op dat moment voelde ik heel duidelijk waar de afstand en de nabijheid precies zaten.
Tinus bleef huilen en gillen dat hij niet naar zwemles wilde en wij bleven herhalen dat hij moest. Hij schreef een voorstel op een briefje: IK GA NIET NAAR ZWEMLES MAAR DAN DOE IK OOK IETS VOOR JULLIE. We waren echter onvermurwbaar. Ik bracht hem naar school.
Eenmaal thuis was dat lege gevoel er weer, en ondanks onze vasthoudendheid voelden mijn vrouw en ik ons niet goed.
Ik keek naar het briefje met het kinderhandschrift: IK GA NIET NAAR ZWEMLES MAAR DAN DOE IK OOK IETS VOOR JULLIE. Opeens kwam het binnen. Hij wilde écht niet. Maar wat zat eronder? Sinds kort zat hij in een hoger zwemklasje. Zijn drie maanden oude broertje werd steeds aanweziger. Over twee weken zou hij zeven worden. Ja. Precies. Natuurlijk.
Ik zei dat ik de zwemles zou afzeggen en hem uit school zou halen om iets leuks te gaan doen. “Anders gaan jullie een nachtje naar het boshuisje van je ouders?” zei mijn vrouw. Ik knikte, privileges zijn er om gebruik van te maken.
In mijn hoofd ontstond een plannetje. De ceremoniebegeleiders hadden na afloop van de truffel-trip immers gezegd dat we thuis een ritueel moesten organiseren om onze ervaringen een plek te geven. Dat kon van alles zijn, zeiden ze, als het maar betekenis had voor onszelf.
Die middag parkeerde ik dus voor de school met een ingepakte logeertas in de kofferbak. “Je hoeft niet naar zwemles,” zei ik triomfantelijk zodra ik Tinus zag. “Oké…” zei hij blij, maar ook nog een beetje op zijn hoede. “Wat gaan we dan doen papa?” “Dat is nog een verrassing.”
Vervolgens reed ik naar Landsmeer, naar het huis waar ik ben opgegroeid. Er was veel veranderd, zag ik: er waren vooral meer parkeerplaatsen gebouwd. Ook onze oude groene voortuin was nu grotendeels met tegels bedekt. Maar het huis lag nog steeds naast het grasveld waar grote treurwilgen over het water reiken. Het grasveld waar mijn broer onze lievelingskat Tommy begraven heeft, toen mijn ouders er overigens ook al niet meer woonden.
Ik vertelde daarover aan Tinus terwijl we in het gras gingen zitten, en ook over de keer dat ik tijdens het vissen in de sloot was gevallen, en over het tuinmuurtje waar ik urenlang vrije trappen op oefende, met twee vuilniscontainers als muurtje. Maar ik vertelde ook over de periodes in mijn jeugd dat ik niet zo gelukkig was geweest, in die kamer daarboven, toen mijn ouders veel ruzie hadden en ik als oudste de last op me probeerde te nemen. Tinus knikte en stelde vragen. Ik probeerde bij mijn emotie te komen, en slaagde daar maar half in.
“Kom, we gaan een fikkie stoken,” zei ik terwijl ik overeind krabbelde. “Echt?” vroeg Tinus ongelovig. Dat was mijn plan: een vuurtje maken in de bosjes achter ons oude huis, zoals ik vroeger ook weleens met vriendjes had gedaan, bij wijze van ritueel. Juist met Tinus, die altijd zo braaf de regels volgt.
Maar de bosjes waren inmiddels gekortgewiekt, zoals ook de bakstenen uitstulpsels op de hoeken van de garages, die we vroeger gebruikten om omhoog te klimmen als onze bal op het dak lag, waren afgeschuurd. Mijn oude buurt, toch al niet de meest ruige wijk van Nederland, was definitief gladgestreken.
Bij een ander stel bosjes, waar ik ooit in een vlaag van schaamte een stel gestolen erotische strips had begraven (de grond zat hier vol met dode katten en plaatjes van blote vrouwen), vonden we toch een beschut plekje. We verzamelden houtjes en droog gras. Ik haalde de zippo-aansteker tevoorschijn die ik speciaal voor deze gelegenheid had meegenomen. Tinus was vol van opwinding, nog meer dan ik verwacht had, toen ik mijn duim over het wieltje haalde. Niks. Nog een keer. Niks. Nog eens. Fuck.
Vastbesloten reed ik met Tinus naar de supermarkt, waar we lucifers haalden, nog steeds met het gevoel dat we elk moment betrapt konden worden, een gedeeld geheim. Hij mocht ook een pizza uitkiezen. “Hè?” zei hij, heerlijk oprecht verbaasd. “Eten we niet thuis dan?” Ik beantwoordde hem slechts met een speelse blik.
Terug in ons hoekje streek ik de eerste lucifer af, die meteen smeulde in de wind die vanaf het weiland aan de overkant van het water genadeloos onze kant op woei. Nog eentje. Nog eentje. Ik liet Tinus er eentje doen. Maar geen van de lucifers overleefde het. Mijn lichaam voelde opeens weer heel erg zwaar. Dit was niet hoe ik het me had voorgesteld. Maar Tinus deed het weinig, zag ik. In deze situatie had hij nog geen ervaring, nog geen verwachting, hij vertrouwde volledig op mij.
“Kom, we vinden wel een andere plek,” zei ik en stond alweer op, vastberaden alsof dit altijd al bij het plan hoorde. Het beste wat ik van ouderschap heb geleerd is veerkracht, het vermogen om zonder twijfel een beslissing te nemen, te improviseren omdat het niet anders kan. “Oké…” zei Tinus weer opgewonden terwijl hij me naar de auto volgde.
Voor ik de auto startte, zag ik opeens iemand die ik kende met haar kind de straat in lopen. Iemand tot wie ik me vroeger sociaal en pseudo-seksueel had moeten verhouden, en die nu blijkbaar in Landsmeer woonde. In een impuls dook ik dus weg onder het stuur. “Wat doe je papa?” zei Tinus vanaf de achterbank. “Sssst,” zei ik. Toen ik door het raam gluurde, zag ik dat de vrouw wantrouwig in mijn richting tuurde. Godzijdank liep ze uiteindelijk door en ik reed zo snel als ik kon het dorp uit.
Tinus was uitzinnig van vreugde toen ik vertelde waar we heen gingen, en nog uitzinniger toen ik vertelde dat ik hem de volgende dag ziek zou melden.
Na aankomst bij het huisje aten we pizza en wachtten we tot het donker werd. Op het bejaardenpark van mijn ouders is open vuur verboden, dus zochten we een plekje vlak buiten het park, aan de bosrand, waar vuur stoken nóg illegaler is, maar waar we in elk geval geen pottenkijkers zouden treffen. We verzamelden weer takjes en gras in een metalen sla-kom van mijn ouders, die ik uit een soort vage voorzorg had meegenomen — om geen bosbrand te veroorzaken, of zoiets. Tinus streek de eerste lucifer af.
Het natte hout begon al snel ontzettend te roken. De dikke rook waaide precies naar een nabijgelegen huis. “We worden betrapt papa!” siste Tinus. “Nee joh,” fluisterde ik terug, niet helemaal zeker van mijn zaak. Ik propte snel nog wat pagina’s uit een glossy magazine van mijn moeder erbij.
Opeens laaide het vuur op met een hevigheid die ik ook niet had voorzien. Een vlam van zeker een halve meter steeg uit de kom omhoog. “Wooowwww!” zei Tinus met glimmende ogen. Ik knikte, een beetje geschrokken maar toch vooral trots. Samen keken we naar ons vuur.
Toen reed er een auto voorbij, dus ik ging snel voor de fikkende sla-kom staan, mijn zoon naast me, een belachelijke situatie. De auto verdween gelukkig in de verte, maar maakte plots rechtsomkeert, reed weer langs ons en bleef even verderop stilstaan. “Ze bellen de politie papa!” “Nee joh. Geen zorgen.” Ik wist waar ik mee bezig was. Dacht ik. Soort van.
“Oké, laten we dingen in het vuur gooien,” fluisterde ik, toch een beetje gehaast nu. Ik pakte een houtje, zei vlug: “Dit is het verdriet uit mijn jeugd”, en gooide het in het vuur, dat nog meer oplaaide. Tinus zei: “Eh… zwemles!” en gooide ook een stokje. De auto stond nog steeds stil, zo’n honderd meter verderop, met verlichte koplampen. Ik besloot dat het mooi was geweest en kiepte snel de kom om met mijn schoen, waarbij ik achteraf gezien geluk had dat mijn broek niet in de fik vloog.
Op goed geluk begon ik de houtjes en kolen uit te stampen en onder het zand te begraven. “Help me Tinus, kom op!” Tinus stampte ook wat kooltjes uit. “Zo is het wel goed,” gokte ik. Vervolgens pakte ik twee verkoolde stukjes, eentje voor ieder van ons, en de totaal zwartgeblakerde sla-kom, waar ik mijn ouders nog steeds niet over verteld heb. We liepen snel terug, allebei grijnzend. “Dat was ZO’N GOED VUUR papa!” “Ja hè.” In het huisje las ik ‘Zwerftocht Met Korilu’ voor en hij viel vrijwel onmiddellijk in slaap.
De volgende dag gingen we het bos in. Ik improviseerde een overgangsritueel waarbij Tinus over een stok moest stappen zodat hij klaar was om zeven te worden, ik liet met een drietal steeds grotere takjes zien wat nu zijn plaats in onze gezinsorde was, ik trok een grote cirkel om hem heen om aan te geven dat hij nog steeds beschermd was, maar op dat moment zei hij: “Stop papa, stop, hier heb ik geen zin in,” waarop hij wegliep, terwijl ik theatraal riep: “Wat doe je! Je stapt uit de Cirkel der Ontfermenis! Dit is heiligschennis!”
Maar net toen ik dacht dat het allemaal zou verdrinken in mijn knulligheid, dat mijn katerige gevoel toch zou blijven overheersen, maakte ik een behoorlijk goede pijl-en-boog voor hem, waarmee hij na zesendertig pogingen een boomstam raakte. Toen ik vroeg hoe de boog heette, dacht hij even na en zei toen: “Overgang.”
Op weg naar het huisje gebruikten we de geblakerde takjes van ons vuur om iets op een steen te tekenen. “Wat zullen we schrijven?” vroeg ik. “Tinus en papa zijn sterk,” zei hij.
Dat was een verwijzing naar een andere keer dat we samen op reis waren geweest, voor zijn vierde verjaardag, naar een hotel op het strand. Ook dat was geen perfecte dag geweest, ook toen was ik bij vlagen moe of chagrijnig of afgeleid geweest, ook toen lukte het me niet om tijdens de duinwandeling de momenten of gesprekken te creëren die ik voor me had gezien. Maar toen we later in onze zwembroeken in de branding stonden en de golven probeerden te weerstaan, zijn hand in de mijne, ons steeds weer schrap zettend tegen de volgende beuk van het water, schreeuwde ik in een impuls naar onze fictieve vijand: “Tinus en papa zijn sterk!” Daarna riepen we het samen: TINUS-EN-PAPA-ZIJN-STERK!
Dat had hij onthouden, of misschien had ik er vaak over verteld, dat zou ook goed kunnen. We schreven die zin op de steen, wat niet helemaal lukte, zoals we de verkoolde stokjes de weken daarna ook zouden kwijtraken. Maar dat maakte niet uit, althans nu niet meer, want het was geen perfect ritueel, het was van ons.
Je kunt voor dit stukje doneren via deze Open Tikkie: https://tikkie.me/pay/kbp5bh89jr2qmdnqnbk9.
Er zijn nog een paar plekken vrij voor mijn schrijfcursus! Omdat ik weet dat veel mensen dit weekend nog Sinterklaas vieren, laat ik de Early Bird-korting voor jullie doorlopen tot maandag met de code NIEUWSBRIEF. En ik kan hier wel bekendmaken dat niemand minder Johan Fretz waarschijnlijk de laatste les zal langskomen als gastdocent om te vertellen over persoonlijk (en urgent!) schrijven! Dat wordt mooi.