Een galmende geschiedenis
Afgelopen herfst zat ik behoorlijk aan de grond. Mijn opa was net overleden, Trump leek zeker herkozen te gaan worden en ik ontving de eerste nee’s van wat een lange reeks aan afwijzingen zou worden. Bovendien kon ik de meningen over onze serie niet meer aan. Ik had mezelf zo emotioneel afhankelijk gemaakt van de positieve reacties dat ik er inmiddels naar verlangde als een junkie. Ik besefte bovendien andermaal dat ik voor mijn carrière volledig afhankelijk ben van precies dat: meningen, soms scherp, soms lukraak. Ik keek in de spiegel en zag een gekraakte noot, zonder enig afweermechanisme.
Juist in die periode vroeg Sinan Çankaya me om zijn nieuwe manuscript te lezen. Ik sprak Sinan niet heel vaak, maar er was sinds ons interview voor Kopstuk (samen met mijn hartsvriendin Kyra Bououargane) altijd sprake van wederzijds respect. Een bepaalde herkenning, zou ik durven zeggen. Ik stemde dus direct in; ik had toch niets te doen.
In de herfstvakantie zouden we met ons gezin naar de Vogezen reizen. Terwijl de oudste kinderen naar de opvang waren, pakten mijn vrouw en ik de auto alvast in. Eerst moesten we het inductiefornuis van mijn opa naar de berging sjouwen. Ik had dat fornuis geërfd omdat de woningbouwvereniging het ons had gegund om over te gaan op elektrisch koken, maar opa’s fornuis bleek ongeschikt voor onze aansluiting. Toen ik het fornuis had verkocht via Marktplaats, belde de nieuwe eigenaresse dat het niet meer aanging, omdat het was opgeblazen tijdens onze installatiepoging. Dus moest ik het nutteloze apparaat weer ophalen in Zaandam.
Het voelde zo ontstellend dom om het kapotte fornuis van mijn opa de overvolle berging in te tillen, zo ontzettend triest, terwijl baby John in de wagen lag te huilen van de laatste krampjes. Ik was woedend die dag. En terwijl we puffend met dat ding stonden te manoeuvreren, stapte ik ook nog — ik weer het je — vól in een zachte hondendrol.
Het was de druppel. Of eigenlijk meer dan een druppel, want mijn hele schoen zat onder. Het voelde alsof de wereld of God me vernederde, dat zal wel iets macho-achtigs zijn, maar zo voelde het. Ik begon te schelden, te zeggen dat ik het niet meer kon, terwijl mijn geliefde zwijgend toekeek.
Even later stond ik in onze straat met de tuinslang van een buurman mijn schoen schoon te spoelen, groggy van het slaaptekort en het chagrijn. Ik kon niet goed zien of alles weg was, dus trok ik mijn schoen uit om eraan te ruiken.
Op dat moment reed een grote zwarte auto me tegemoet. Daar stond ik, op één been, met een nog altijd naar kak stinkende schoen onder mijn neus. De auto stopte. Tartend, leek het. Spottend. Ik dacht: rij door dan, klootzak. Wat kijk je. Toen ging het raampje open en verscheen het grijnzende gezicht van Sinan. “Yo bro!”
Aan de keukentafel waren de gesprekken meteen fel en bevlogen. Ik kikkerde ik er enorm van op. Sinan zat op een gedachtespoor dat ik later zou teruglezen in het manuscript dat nu als een dikke stapel uitgeprinte A4-tjes tussen ons in lag. “Zó fijn dat je er bent,” zei mijn vrouw tegen Sinan. “Dit was precies wat hij nodig had.” Ik lachte, een beetje beschaamd.
Het manuscript van Sinan was ook precies wat ik nodig had. Aan het eind van de eerste dag in de idyllische, zonovergoten vallei in de Vogezen appte ik hem: “Kippenvel van het openingsstuk. Nu al een beetje jaloers.” Maar Sinan had mij ook nodig — mijn bevestiging om precies te zijn. De hele week bleef hij me appen: “En? En? Is het wat??” Maar juist omdat ik zijn emotionele staat zo goed begreep — de afhankelijkheid van meningen — wilde ik het zorgvuldig aanpakken en hem geen valse hoop geven. Eerst uitlezen dus.
Sinans manuscript, in combinatie met die onverwacht zonnige familievakantie in het Franse natuurhuisje, gaf me mijn vuur terug. Ik wist dankzij zijn debuut ‘Mijn Ontelbare Identiteiten’ al dat zijn stijl permanent zoekend, pluriform en compromisloos eerlijk is. Deze versie van zijn boek kwam rechtstreeks uit zijn hart. Een hart dat bloedde om Gaza, om de valse beloften van de Westerse elite, om de doorgesneden band met zijn Turkse ouders. En ja, het was ook een woedend boek.
Dat riep zo nu en dan weerstand bij me op. Soms schoot ik in een ‘nou, nou, nou’-reflex. Deels lag dat aan mijn witte wereldbeeld, besefte ik. Het was precies het ongemak dat Sinan altijd met zijn werk wil aanraken. Het ongemak dat aan elke verandering ten grondslag ligt. Ik was defensief. Na de laatste pagina appte ik Sinan: “Ik kan je geruststellen: het is goed.” Hij geloofde me maar half, denk ik.
Bij terugkomst stuurde ik hem in twee lange e-mails mijn eerlijke suggesties, overwegingen en gedachten. Nog altijd respectvol en zorgvuldig. Sinan belde me op voor koortsachtig overleg. In zijn stem herkende ik de aan manie grenzende toewijding van een schrijver die volledig is opgeslokt door zijn aankomende werk. Hij had er controle over en was tegelijk machteloos: het boek was nu de baas. Ik probeerde hem zo goed mogelijk te helpen.
Een paar maanden later appte Sinan me weer. Het boek zou versneld uitgegeven worden, over een paar weken ging het al naar de drukker. Maar hij was nog niet helemaal tevreden en vroeg of ik er nog een keer kritisch naar kon kijken. Het moest korter, vooral. Ik had inmiddels iets meer te doen, maar stemde toch in. Ook ik was in het boek geïnvesteerd.
Nu was er geen ruimte meer voor voorzichtigheid. Ik moest er vol induiken, net zo rücksichtlos mijn mening geven als Sinan zelf deed in de tekst. Sinan nodigde daar ook toe uit, hij wílde de botte bijl. Als ik vragen had bij een alinea, zei hij zelf: weg ermee. Hij bleef doorvragen: is dit goed? Komt dit over? Soms moest ik hem smeken om een darling van mij niet te killen. Meestal deed hij het toch.
Het was magisch. Ik lees niet zo snel, de deadline naderde rap, Sinans appjes werden steeds gestrester. We raakten volledig in synch, elke filter of door ego gedreven aftasting verdween, het was: misschien deze zin zo. Wat bedoel je hiermee man? Dit weg. Dit hier. Dit woordje te pretentieus. Dit is zo raak. JA VET!! NEE NIET DOEN DUDE.
Ik denk dat Sinan me daarom had opgezocht: omdat hij intuïtief aanvoelde dat ik net zo obsessief ben als hij. Soort zoekt soort. Brother from another mother. Ja, het was ook emotioneel, wat onvermijdelijk is als je iets goeds probeert te maken. Dat is liefde.
Sinans boek is bovendien ongelofelijk moedig, een rücksichtloze zoektocht naar de waarheid over wie we zijn (en vooral wie we NIET zijn), wat ook zijn eigen familie, zijn redacteur, zijn psycholoog, zijn ouderschap en zijn mislukte relaties voor het voetlicht brengt. De illusie van zijn sociale klim, de parallellen tussen Gaza en Auschwitz, het galmen van geschiedenissen: dit was aan alle kanten gevoelig materiaal. Het was een mokerslag en tegelijk enorm kwetsbaar, dat wist Sinan als geen ander.
Boven alles bewonder ik hem hiervoor. Hij schreef dingen die ik nooit zou durven schrijven. Dit boek zou niemand, maar dan ook helemaal niemand, pleasen. Mijn taak bestond er dus steeds meer uit om zijn twijfels weg te nemen, om te zeggen: ja maar, dit is toch wat je wilde vertellen? Fok het. Nee, het is goed zo. Laat het verder. Láát het.
Op de ochtend van de uiterste deadline zat ik in de vroege ochtend in de koffiezaak van een vriend die eigenlijk nog gesloten was, maniakaal door de laatste pagina’s te werken, terwijl Sinan me in datzelfde Google Doc op de hielen zat. Af en toe appte hij me herschreven zinnen of passages. Ja beter. Nee niet nodig. Heerlijk hoe duidelijk alles wordt als je alle bullshit laat varen.
En toen was het af. Sinan appte weer: “En, wat vond je ervan?” Hij meende het. Alsof ik niet genoeg had duidelijk gemaakt hoe enthousiast ik was. Maar ik begreep het. Ik begreep hoe het is om een open zenuw te zijn. Het was nog steeds zijn proces, zijn kwetsbaarheid. We appten driftig, in vervoering, als twee verslaafden die langzaam landen na een drugstrip. Daarna kregen we allebei griep.
Een paar weken later zat ik in een hip fusionrestaurant. Ik was nog steeds niet helemaal de oude, de stroom nee’s was nog niet gestopt en mijn opa dwarrelde nog vaak door mijn hoofd. Maar er waren nieuwe dingen in gang gezet, het vuurtje brandde weer, ik was aan het helen. Toen stond ineens Sinan voor mijn tafeltje. Hij grijnsde. Ik had hem niet meer in het echt gezien sinds die dag met de kak aan mijn schoen. We omhelsden elkaar. “Bro. Hoe kan ik je bedanken?”
Afgelopen donderdag was de boekpresentatie, met de ene indrukwekkende spreker na de andere, die eindelijk niet hoefden te verdedigen dat er sprake is van genocide in Gaza. Het was emotioneel. Het was krachtig. Sinan sprak zelfverzekerd en strijdbaar. Zittend in het publiek dacht ik echter toch weer: maar Sinan, bestaat beschaving dan wel? En zo ja, hoe zou die eruitzien? Toch wist ik al wat hij zou zeggen: beschaving bestaat uit compromisloze solidariteit en empathie Rutger, een werkelijk samenzijn, zonder bullshit of valse beloften.
Dat is niet cultuurrelativistisch of zelfs nihilistisch, nee, dat is het hoogste streven. Ik weet niet of we daar ooit komen of naar kunnen terugkeren, maar er zijn kleine glimpen van hoop, en één van die momenten was toen ik Sinan voor het eerst weer zag na ons lange online redigeerproces, en we elkaar zwijgend broederlijk omhelsden.
——————
Sinan Çankaya’s boek ‘Galmende Geschiedenissen’, een immens belangrijk, prachtig, moedig, ambitieus, geniaal boek, is nu te koop.
Ik moet vaak denken aan het citaat van James Baldwin dat op ons schrijfkantoor hangt en dat ik uiteraard ook eens naar Sinan ge-appt heb:
“The state of birth, suffering, love, and death are extreme states — extreme, universal, and inescapable. We all know this, but we would rather not know it. The artist is present to correct the delusions to which we fall prey in our attempts to avoid this knowledge.
It is for this reason that all societies have battled with the incorrigible disturber of the peace — the artist. I doubt that future societies will get on with him any better. The entire purpose of society is to create a bulwark against the inner and the outer chaos, in order to make life bearable and to keep the human race alive. And it is absolutely inevitable that when a tradition has been evolved, whatever the tradition is, the people, in general, will suppose it to have existed from before the beginning of time and will be most unwilling and indeed unable to conceive of any changes in it. They do not know how they will live without those traditions that have given them their identity. Their reaction, when it is suggested that they can or that they must, is panic… And a higher level of consciousness among the people is the only hope we have, now or in the future, of minimizing human damage.”
-James Baldwin, ‘The Creative Process’